Vlinderpopulatie daalt voor het tiende jaar op rij

Sinds 1992 worden er wekelijks vlinders geteld op vaste routes, wat onderzoekers in staat stelt de ontwikkelingen van de populaties van 54 verschillende vlindersoorten te volgen. De tellingen van 2024 gaven de laagste aantallen sinds de start van het meetnet weer. Van de 54 onderzochte soorten hadden negen het laagste aantal ooit, waaronder het zwartsprietdikkopje en het heideblauwtje. Het donker pimpernelblauwtje, een Europese beschermde soort, werd niet meer waargenomen en lijkt verdwenen uit Nederland. De aantallen van het hooibeestje waren echter het hoogste sinds de start van de tellingen in 1992.
Afname van algemene soorten
De vijftien meest voorkomende dagvlinders van Nederland, waaronder het bruin zandoogje en het zwartsprietdikkopje, zijn in de afgelopen tien jaar met meer dan 35 procent afgenomen. Deze veelvoorkomende soorten spelen een belangrijke rol in de natuur, bijvoorbeeld als bestuivers van bloemen en als voedsel voor andere diersoorten. De directeur van De Vlinderstichting, Titia Wolterbeek, uitte haar bezorgdheid over het feit dat ook deze algemene soorten nu achteruitgaan. Ze benadrukt de urgentie om actie te ondernemen om de basisgezondheid van de natuur te herstellen.
Graslandvlinders en argusvlinders
De aantallen van tien soorten graslandvlinders zijn sinds 1992 met gemiddeld 69 procent afgenomen, wat het laagste niveau voor deze vlinders betekent. Deze soorten fungeren als een belangrijke indicator voor de kwaliteit van graslanden. De Natuurherstelverordening van de EU gebruikt de aantallen graslandvlinders als een maatstaf om de natuurwaarde van dit type leefgebied te evalueren. De argusvlinder heeft sinds 1992 zelfs meer dan 98 procent van zijn populatie verloren. Het bruin zandoogje, dat jarenlang de meest getelde vlinder was, vertoont nog steeds een afname. Er zijn echter enkele graslandvlinders, zoals het hooibeestje en het oranjetipje, die juist in aantal toenemen.
Oorzaken voor de afname van vlinders
Er zijn verschillende factoren die bijdragen aan de afname van vlinders, maar de belangrijkste oorzaak is het verlies en de versnippering van geschikte leefgebieden zoals heide, open duinen en kruidenrijke graslanden. Deze gebieden worden steeds minder geschikt door de neerslag van stikstof, die leidt tot het verdwijnen van open plekken en nectarplanten die essentieel zijn voor de vlinders. Wolterbeek gaf aan dat de neerslag van stikstof en chemische stoffen in natuurgebieden een belangrijke oorzaak is van de afname van vlinders. Dit maakt het voor natuurbeheerders lastig om effectief te beheren.
Daarnaast is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen een andere belangrijke oorzaak van de achteruitgang van vlinders. De toenemende klimaatverandering, met extreme weersomstandigheden zoals droogte, hitte en zware regenval, verergert de situatie. Wolterbeek merkte op dat deze extreme weersomstandigheden het laatste zetje kunnen geven voor het verdwijnen van vlindersoorten die al worstelen met versnippering en stikstofdepositie.